-
1 stitch
n. steek in de zij; steek; hechting--------v. stikken, naaienstitch1[ stitsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 steek♦voorbeelden:not have a stitch on • spiernaakt zijn¶ in stitches • ziek/slap van het lachen————————stitch2〈 werkwoord〉1 stikken ⇒ (vast/dicht)naaien2 borduren3 nieten♦voorbeelden:1 stitch on a pocket • een zak opzetten/stikkenstitch up a wound • een wond hechten -
2 drop a stitch
-
3 fell
adj. berg, rots (Eng.); wreed; omhakken, (neer)vellen--------n. vel,huid; heuvel, berg--------v. omhakken, kappen; op de grond laten vallen; afwerken van een steek (bij naaiwerk)fell1[ fel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 huid ⇒ vel, vacht————————fell2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉1 wreed♦voorbeelden:————————fell3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————fell4→ fall fall/
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon